Waarover men niet spreken kan.
Observatie van les ateliers C de la B, juli 2018
door Ellen Stynen
het leven ligt veel dieper dan verwacht
het ligt
als lakens weggeschoven onder een matras
verborgen onder vele lagen grond
is zeker weten dat het denken zich
zoals het water
zich daardoor
dus hoger boort en boven komt
daar waar ik zat te wachten en gulzig dronk
Eric De Volder
Ik hou van tekst. Ik kan me ertoe verhouden, ik kan hem ontcijferen, begrijpen, verbeteren, herhalen, uit het hoofd leren. Ik ontdek een verhaal, ik proef de woorden, ik leg verbanden, ik snap de referenties. Bij dans daarentegen heb ik meestal geen enkel houvast. Dans kan me wel hevig raken, heviger soms dan theater, maar vraag me niet om uit te leggen waarom of hoe. En toch zit ik hier nu.
Henry James said: ‘Painters have a great distrust of those who write about pictures.’ Flaubert said: ‘Explaining one artistic form by means of another is a monstrosity. You won’t find a single good painting in all the museums of the world which needs a commentary. The more text there is in the gallery guide, the worse the picture.’ Degas believed that ‘words are not necessary: you say humph, hé, ha, and everything has been said.’ Matisse said: ‘Artists should have their tongues cut out.’ (Julian Barnes)
Het onzegbare. Het onuitspreekbare. Het ondenkbare. “Als je het niet kunt zeggen, moet je het zingen,” zei Eric De Volder toen hij samen met componist Dick van der Harst Diep in het bos maakte, een muziektheatervoorstelling over Marc Dutroux. Muziek is in haar abstractie en directheid bij uitstek de sleutel tot het onzegbare. Kan een lichaam dat ook zijn?
Wat mag ik verwachten? Een bovenzintuiglijke, mystieke ervaring, een verlangen naar wat niet gedacht of gezegd kan worden? Of een poging ons de ogen te openen voor een vergeten of verdrongen trauma? Een reikhalzend uitkijken naar een bestemming die nooit bereikt zal worden? Of een plots inzicht, een openbaring, een glimp van een absolute innerlijke waarheid?
Geen van deze plaatsen is te vinden, ze bestaan niet, maar ik weet waar ze, vooral nu, zouden moeten zijn en... ik vind iets! (Paul Celan)
3 juli, kabinet k
Het is bloedheet als ik de S18 binnenkom, maar daar lijken de veertien meisjes in de kabinet k-workshop geen last van te hebben. Joke legt hen net uit dat de helft van hen tijdens de volgende opdracht de ogen gesloten moeten houden, en zich moeten laten manipuleren door de andere helft. Een meisje met een bril knijpt al tijdens de uitleg haar ogen heel hard dicht.
Ik kijk. Ik ben ‘het onzegbare’ al helemaal vergeten. Ik denk dat deze oefening over vertrouwen gaat. Vertrouwen in de ander, en vertrouwd raken met je eigen lichaam. Eén meisje stapt parmantig door de ruimte, een ander lijkt plots loodzwaar. Joke roept een van de ‘blinde’ meisjes: de opdracht zit erop voor haar, iemand anders zal haar plaats innemen. De manier waarop ze de vloer verlaat raakt me: een moment eerder zat ze nog volledig in de concentratie van de oefening, nu opent ze haar ogen en huppelt ze vrolijk naar de kant. Dit is een spel. En toch is wat op scène gebeurt heel bijzonder: de toewijding en voorzichtigheid waarmee de kinderen de opdracht uitvoeren is bij momenten ontroerend. Die kwaliteit komt er niet vanzelf. “Zacht blijven”, roept Kwint op een bepaald ogenblik.
Hun voeten zijn zwart. Eentje draait radslag, een andere geeuwt. Een meisje met een carreetje lijkt steeds bevestiging van Joke en Kwint te zoeken. Een ander meisje verstopt zich achter het gordijn. In een grote groepsimprovisatie wordt een ‘blind’ meisje met haar voorhoofd tegen een muur gezet, haar begeleider leunt met de rug tegen haar aan. Al spelend maken ze soms prachtige, poëtische beelden. Ook als er niets gebeurt, is er veel om naar te kijken, leggen Joke en Kwint hen achteraf uit.
Een variatie. De kinderen moeten zich nu niet meer laten sturen door elkaars handen, maar door geluiden. Ter voorbereiding sluiten ze allemaal de ogen, en benoemen ze wat ze horen. Een van de meisjes laat een scheet. Joke en Kwint tonen hoe ze elkaar straks met geluiden door de ruimte moeten leiden. Op de wc zit het meisje met de bril luid te zingen.
Tot slot moeten ze niet langer op elkaars stem reageren, maar op muziek. Hoe reageert je lichaam op de geluiden die uit de boxen komen, verduidelijkt Joke de oefening. Dansen dus, zegt er eentje brutaal. Een heerlijke opdracht om naar te kijken. De ene keer mogen ze met hun hele lichaam reageren, dan alleen maar met hun hoofd, of hun mond en tong, of met hun vingers. Dan met één arm, die hen mee de ruimte in trekt. Dan met twee armen, die in gesprek gaan met andere armen die ze tegenkomen. Dan moeten ze telkens één iemand uit de groep volgen. De muziek van Fabrizio Cassol geeft het ritme aan. Het is nog altijd bloedheet, maar ik wil meedoen.
In de wetenschap volgt het menselijke kennen de treden van een eindeloze trap: oude inzichten worden op grond van ontdekkingen vervangen door nieuwe. Een artistiek inzicht daarentegen komt steeds opnieuw tot stand als een ander en uniek beeld van de wereld, als een hiëroglyfe van de absolute waarheid. Het dient zich aan als een openbaring, als het kortstondig opvlammen van een hartstochtelijk verlangen naar een intuïtief inzicht in alle wetmatigheden van de wereld: haar schoonheid en lelijkheid, haar mededogen en wreedheid, haar oneindigheid en begrenzingen. (Andrei Tarkovski)
5 juli, Nicolas Vladyslav, Ido Batash & Bérengère Bodin
Ik weet al op voorhand dat het een slecht plan is: ik wil op één dag vier ateliers bezoeken.
Als ik in de Antiekzolder arriveer, heeft Nicolas net een opdracht gegeven. Ik heb er het raden naar welke, en kijk zonder aanknopingspunt. De een na de ander steken de negen dansers de vloer over, rond hun as draaiend, voortgetrokken langs hun borst of schouder, of voortgestuwd vanuit hun middenrif. De meesten hebben hun ogen dicht. Ik ben nog geen minuut in de ruimte, en ben al ergens anders. Vreemd eigenlijk. De dansers lijken opgesloten in zichzelf, ze zijn een hoogstpersoonlijk parcours aan het afleggen waar ik geen concrete associaties bij heb, en toch doet het iets met me. Daar zit de muziek van John Zorn mogelijk ook voor iets tussen; in combinatie met die onophoudelijke stoet dansers die de scène oversteken krijgt het iets ritueels en bezwerends.
Ik moet – alweer – aan Eric De Volder denken, en zijn ‘Dans met de schaduw van het onbewuste’. Elke improvisatiesessie bij zijn Toneelgroep Ceremonia begon met die dans. “Zoals de zon een schaduw voor je uitwerpt, zo heeft ook je onderbewustzijn een schaduw. Zoek die op, en dans ermee.” Wat de dansers hier doen is technisch van een ander niveau, maar de concentratie – het afdalen in zichzelf – voelt helemaal hetzelfde.
Tijd voor een nieuwe opdracht. Geleid door hun ademhaling moeten de dansers omhoog- en omlaaggaan. Deze keer zonder muziek. Dat lijkt direct een pak moeilijker. Het wordt technisch en bij momenten een beetje saai. Ik voel me gehinderd door mijn gebrek aan danskennis; ik weet helemaal niet hoe ik hiernaar moet kijken. Tot één danser zich ineens heel groot maakt, hij reikt naar boven. Dan zakt hij in elkaar. Hij staat weer op en strekt opnieuw zijn armen. De oefening wordt poëzie.
Eric De Volder: “Het heeft voor mij met schoonheid te maken, en met authenticiteit. Het resultaat is iets waar ik geen oordeel over kan vellen. Ik ben buitengewoon gefascineerd door wat ik voor mij zie gebeuren, door de intense concentratie van de spelers. Het is alsof je naar een zonsondergang kijkt en je je afvraagt hoe het komt dat dat zo prachtig is. Je ziet die zon zakken en wil haar kost wat kost tot de laatste fractie van een seconde bóven de horizon houden. Op dat moment kan je in de zon kijken zonder verblind te worden en besef je dat je inzicht krijgt in iets dat normaliter verborgen blijft. Dat gebeurt ook als een speler danst met de schaduw van zijn onbewuste.”
Verontschuldigingen mompelend glip ik al na een klein uur weg bij Nicolas, en haast me naar de Domzaal. Ook daar kom ik binnen in the middle of something. De tribune is ingeschoven, op de vloer liggen her en der roze en groene dekens waar blijkbaar mensen op gelegen hebben, er klinkt dramatische muziek. Dertien mensen staan en bewegen verspreid in de ruimte, ze brullen, ze lachen, ze roepen, … Een meisje zit huilend tegen de muur, een paar mannen lopen klapwiekend rond de groep, iemand lijkt in stervensnood. Is dit de hel, een gekkenhuis, een jungle? Ik voel me een beetje een indringer, en zoek me snel een plek aan de zijkant.
De sfeer is zwaar en geladen. Toch zie ik ineens een vrouw even lachen met een actie van een tegenspeler. Ik weet niet of ze daarmee uit haar rol valt, maar het maakt het in ieder geval draaglijker om naar te kijken: het is bittere ernst, maar het is tegelijk ook maar een spel. “Get ready for a war”, roept Ido Batash van op de vloer. Een danser met grote oorringen kijkt vervaarlijk mijn richting uit.
De actie verstilt. Uit de boxen klinkt de speech Trust van Alan Watts. De spelers monsteren elkaar en bereiden zich elk op hun manier voor op een strijd. Er hangt een vleugje waanzin in de lucht. De atmosfeer is zo intens dat ik echt bang word dat ze mij in hun actie gaan betrekken.
Twintig minuten later zit de opdracht erop, de trance wordt verbroken. Maar dan moet het moeilijkste nog komen. Ido wil dat iedereen om de beurt vertelt wat hij of zij gedaan heeft tijdens de sessie, zoals een kind het zou vertellen. “Like painting the story, but put it in language.” Het wordt een worsteling: met taal, met zichzelf. Mensen blokkeren. Er komen tranen bij kijken, en ook wel wat toneel.
Hun improvisatiesessie raakte – denk ik, want ik heb er maar een klein stuk van gezien – aan de grenzen van de taal, van het vatbare. Het onzegbare als iets wat woorden en verbeelding te boven gaat. Verdrongen herinneringen. Een blik in het inferno.
Alle spelers stellen zich aan me voor, ik bedank hen omdat ik hier deelgenoot van mocht zijn. Dan vertrek ik, het daglicht tegemoet. Op naar het Nieuwpoorttheater.
Bérengère Bodin en haar groep krijgen daar net bezoek van Jakob Ampe. Hij komt haar helpen bij een opdracht die ze eerder al aan haar spelers-dansers gaf: transformeer in iemand die je niet wil worden. Jakob zal hen technieken aanleren om hierbij ook hun stem te manipuleren en transformeren.
Eerst moeten ze zo monotoon mogelijk praten. Ik moet aan Dory uit Finding Nemo denken, als ze “whale” praat. Dan wordt het mechanischer, drie tonen hoger. Jakob legt hen uit hoe ze hun stembanden kunnen laten dichtklappen om dan een hoog geluid te produceren. Iedereen gaat aan de slag met de zin van zijn personage. Al snel zijn er geen woorden meer te onderscheiden, enkel tonaliteit. Sommigen zijn wel héél goed in het vinden van irritante stemmen.
Per zes tonen ze de transformatie van hun personage, met stem. Een meisje doet haar kleren binnenstebuiten aan. De mon enfance je n’ai aucun souvenir heureux, klinkt het eindeloos. Iedereen praat en roept door elkaar. Mijn aandacht gaat naar diegenen die net het minst de aandacht trekken. Een vrouw loopt onverstaanbaar mompelend over de scène. Zingt ze?
Ze gaan allemaal in een cirkel zitten, en moeten om de beurt zo hoog mogelijk gaan. Het is een prachtig moment. Los van personages of theatraliteit zoeken ze elk een register, een kleur. Doordat ze zo hoog moeten praten, valt de klank soms weg. Het voelt als een oerfase, als het begin van het spreken. Onsamenhangende klanken, onverstaanbaar. Door de hoge geluiden wordt de stilte extra tastbaar. Alsof de stemmen er doorheen snijden - als krassen op een witte pagina.
In een laatste opdracht wordt gezocht naar ‘stem zonder opvoeding’. Naar ongecontroleerde, ongecensureerde geluiden. Jakob geeft technische tips voor het huilen. Ze moeten van wenen naar extase gaan. Ik had al lang vertrokken moeten zijn, naar de workshop van Lisi. Maar ik wil het einde niet missen. Opnieuw vind ik wat er in de marge gebeurt het mooist. Opzij van de scène begint een vrouw plots stoïcijns hard en koud te lachen. Het is geen theater, het is muziek. Het einde van de oefening is prachtig: er is een absolute stilte gevallen, iemand slaakt een diepe zucht, ik zag niet wie.
Ik maak me de bedenking dat hoe meer mensen tijdens een opdracht teruggeplooid op zichzelf zijn, hoe liever ik naar ze kijk. Ik zag het bij Nicolas, ik zag het bij Ido, en ik zie het ook hier. Paradoxaal genoeg voelt die geslotenheid vaak genereuzer aan dan een grote expressiviteit. Mijn verbeelding wordt meer in gang gezet door iemand die zich in zijn eigen wereld terugtrekt dan door iemand die van alles lijkt te willen communiceren. Alsof je in je hoofd op reis moet gaan om het onzegbare te vinden.
Op de fiets naar huis probeer ik mijn stembanden te doen dichtklappen.
Bij alles wat we doen, denken en voelen, zouden we soms tot het uiterste willen gaan. Het verlangen wordt in ons wakker de grenzen die ons gesteld zijn te overschrijden. Binnen de grenzen hebben we de blik gericht op het volmaakte, het onmogelijke, het onbereikbare. In het tegenspel van het onmogelijke met het mogelijke verbreden we onze mogelijkheden. Dat is waartoe de kunst, de literatuur ons kan inspireren. Op deze spanningsverhouding, die ons doet groeien, daarop komt het aan; dat wij ons oriënteren op een doel, dat zich weliswaar, als wij het naderen, opnieuw van ons verwijdert. (Ingeborg Bachmann)
6 juli, Lisi Estaras
Er staat een rolstoel in de inkomhal van de S3. Binnen in de studio is een groepsimprovisatie bezig; Lisi geeft aanwijzingen. Elk van de vijftien dansers moet voor zichzelf een eigen eiland creëren in de ruimte. “Open your eyes”, roept Lisi. “Don’t withdraw inside yourself.” Tot zo ver mijn conclusies van gisteren dus. De spelers moeten per twee werken, zonder elkaar aan te raken en zonder in dialoog te gaan.
Ik vraag me af van wie de rolstoel is. Iedereen lijkt mobiel, al zie ik steunkousen, naar binnen gedraaide knieën, kapotte voeten, verkrampte polsen, schokkende schouders, wiegende lichamen, … Een meisje met het syndroom van Down legt haar been in haar nek.
“Relax your face, relax the interpretation of what you’re doing, you’re not playing a situation, it’s your body doing things.” En nog: “Take your look away from the action, look out.” Ik heb geen enkel idee waar deze ‘proximity without touching’-opdracht naartoe gaat. “Look out, don’t concentrate on what you’re doing. There’s no intention in it.” En ik die die concentratie net zo mooi vind. Ik snap er niets van. Wat is dit dan? Is het bewegen om te bewegen? Het is nochtans wel spannend, wat er gebeurt. Het scala aan bewegingen is enorm. Er wordt gesprongen, gekropen, gehurkt, gestapt, met voeten gespeeld, …
Er komt een opdracht bij. Gezichtsuitdrukkingen zijn toegelaten, maar ze moeten ‘ontmenselijkt’ zijn. Ze mogen geen verhaal vertellen, geen oordeel vormen, niets duidelijk maken. “Get away from the idea of telling a story. You’re not happy, you’re not sad, you don’t know these emotions.” (“My God, I sound esoteric”, fluistert Lisi me toe.) De expressie op het gezicht moet van het lichaam komen. “Find your talking body.” Er begint me iets te dagen.
Meer dan een uur hebben ze alles van hun fysiek en motoriek moeten afpellen, alle betekenis wordt gestript. En nu ze zo ver zijn, mogen er dingen bijkomen. Een bewustzijn van de ruimte, van de geluiden, van elkaar. Ze moeten momenten van stilte inlassen, om daarna des te feller te kunnen uithalen. Er mag geluid bij komen. Een vrouw begint met luide uithalen te schreeuwen. Enough! Lisi laat haar onmiddellijk stoppen. Deze oefening blijft weg van wat ik ken. De figuren op scène zijn geen zenuwlijers, geen dieren, geen gekken, geen archetypes; er vindt geen ritueel plaats. “You’re not depressed. Ce n’est pas une situation. Ça ne raconte rien.” Dit is een zoektocht naar het onbekende, naar een taal die nog nooit gesproken werd, naar wat er achter het zichtbare ligt. De verbanden zijn niet narratief, maar des te poëtischer.
Lisi zet luide muziek op, het wordt wilder en een beetje baldadig. De gezichtsuitdrukkingen staan compleet los van de actie, en zijn misschien wel lees- maar zeker niet benoembaar. Om af te sluiten moeten ze als groep gemeenschappelijke acties vinden. Er worden handen gegeven, en er vormt zich een lange rij. Een prachtig beeld.
“Plotseling verdween het gezicht, en de spiegel die zijn reden van bestaan verloren had, weerspiegelde nog slechts de gladde witte muur tegenover hem. Bladzijde van glas en bladzijde van steen, in gesprek met elkaar, eenzaam en medeplichtig.” Vanuit een verlangen naar wat nog niet gezegd werd, stelt de Franse dichter Edmond Jabès dat je eerst uit het spiegelbeeld moet verdwijnen en je stem moet doen verstommen. Pas daarna kun je beginnen spreken, in een nieuwe taal.
Ik neem afscheid van Lisi en de spelers. In de hal zie ik opnieuw de rolstoel staan. Ik weet nog altijd niet van wie hij is.
In zijn essay Hodgkin: Words for H.H. probeert Julian Barnes te beschrijven wat de schilderijen van zijn vriend Howard Hodgkin bij hem teweegbrengen. “These paintings speak to my eye, my heart and my mind – but not to that part of my mind which articulates. Mostly, I address them in that ideal Braquean silence. They resist words – at least, words which can convey what happens inside me when I look at them. I do not think this matters, except socially. All that matters is what happens, happens; and repeats itself, and asks to be repeated again and again, down the years.
So that’s enough words.”
Ellen Stynen
10 juli 2018